Functies van de naamvallen

10-12-2013 19:01

___________________________________________________________________________

OVERZICHT VAN DE FUNCTIES VAN DE NAAMVALLEN

___________________________________________________________________________

1.a Nominativus

  1. onderwerp (subject) van de zin

  2. naamwoordelijk deel van het gezegde (predicaatsnomen)

  3. vocativus (aangesproken persoon)

b. Vocativus

alleen het enkelvoud van de woorden op –us van de dominusgroep kent een aparte

uitgang op –e. bij de woorden op –ius (bv. filius) wordt de aangesproken persoon fili. ___________________________________________________________________________

2. Genitivus

  1. bezit (possessivus) esse + gen.

  2. genitivus subjectivus en objectivus: bij zelfstandige naamwoorden die iets van een handeling bevatten. Het woord in de genitivus kan het onderwerp (subject) of lijdend voorwerp (object) van die handeling zijn.

  3. eigenschap (qualitatis)

  4. geheel (partitivus)

  1. vóór de voorzetsels causa en gratia

  2. afhankelijk van bijvoeglijke naamwoorden

  3. afhankelijk van werkwoorden

 

* nr. 1 t/m 4 kun je ook beschouwen als bijvoeglijke bepaling; het geeft nadere informatie over het zelfstandig naamwoord waar het mee verbonden is.

___________________________________________________________________________

3. Dativus

  1. meewerkend voorwerp (indirect object)

  2. bezit (possessivus) met esse

  3. doel (finalis)

  1. handelende persoon bij een gerundivum (auctoris)

  2. afhankelijk van bijvoeglijke naamwoorden

  3. afhankelijk van werkwoorden

___________________________________________________________________________

4. Accusativus

  1. lijdend voorwerp (object)

  2. predicatieve accusativus

  3. onderwerp in de a.c.i. (subjectsaccusativus)

  1. richting

  2. afstand en tijdsduur

  3. na voorzetsels

___________________________________________________________________________

5. Ablativus

  1. plaats (loci)

  2. tijd (temporis)

  3. middel (instrumentalis)

  4. reden/oorzaak (causae)

  5. wijze/manier (modi)

  6. maat (mensurae)

  1. vergelijking (comparationis) bij vergrotende trap

  2. afhankelijk van bijvoeglijke naamwoorden

  3. afhankelijk van werkwoorden die een scheiding of verwijdering uitdrukken of een gemis, een afkomst of een reden of middel

  4. na voorzetsels

 

* nr. 1 t/m 6 kun je ook allemaal beschouwen als bijwoordelijke bepaling; het zegt iets over de handeling van de zin (waar, wanneer, waarmee, waarom, hoe gebeurt het?)

___________________________________________________________________________