Grammatica klas 1-3 Moeilijke dingen op een rij

07-01-2014 19:13

Frans gram-overzicht
(heel makkelijke/overduidelijke dingen zijn overgeslagen!)

1.3 Het delend lidwoord
- wordt gebruikt om een onbepaalde hoeveelheid aan te geven
- als er geen lidwoord in het NL staat DAN WEL EEN DELEND LIDWOORD IN HET FRANS!!

M. zelfst. naamw. du saucisson worst
F. zelfst. naamw. de la confiture jam
zelfst. naamw. Met klinker de l’eau water
MV. zelfst. naamw. des asperges asperges

1.4 De/d’ na woorden van ontkenning/hoeveelheid
na woorden van hoeveelheid:
Valérie mange beaucoup de chocolat.
Elle boit
beaucoup d’eau.
na woorden van ontkenning :
Tu prends un croissant ? Non, je ne prends pas de croissant.
Tu prends
du chocolat ? Non, je ne prends pas de chocolat.

1.5 Lidwoorden en landennamen
De meeste landennamen zijn vrouwelijk :
Frankrijk la France
enkele zijn mannelijk :
Luxemburg le Luxembourg
Marokko le Maroc
Denemarken le Danemark
enkele zijn meervoud :
Nederland les Pays-Bas
de Verenigde Staten les États-Unis

1.6 De + bepaald lidwoord
de + le du à côté du bureau. Naast het bureau.
de + la de la à côté de la fenêtre. Naast het raam.
de + l’ de l’ à côté de l’ordinateur. Naast de computer.
de + les des à côté des chaises. Naast de stoelen.

1.7 à + bepaald lidwoord
à + le au j’ai mal au bras. Ik heb pijn aan mijn arm.
à + la à la j’ai mal à la jambe. Ik heb pijn aan mijn been.
à + l’ à l’ j’ai mal à l’oreille. Ik heb pijn aan mijn oor.
à + les aux j’ai mal aux pieds. Ik heb pijn aan mijn voeten.

 

3.1 Het bijvoeglijk naamwoord
de regelmatige bn’en :
M. ev. Le garçon est petit. Geen uitgang
F. ev. La fille est petite. + e
M. mv. Les garçons sont petits. + s
F. mv. Les filles sont petites. + es

de onregelmatige bn’en :
* bijv. nw. die eindigen op een -e krijgen geen -e erbij in de vrouwelijke vorm.
un t-shirt jaune. = een geel t-shirt.
une table jaune. = een gele tafel.
* bijv. nw. die eindigen op een -s krijgen geen -s erbij in het meervoud.
un ordinateur gris. = een grijze computer.
des ordinateurs gris. = grijze computers.

M. ev. F. ev. M. mv. F. mv.
mooi beau belle beaux belles
nieuw nouveau nouvelle nouveaux nouvelles
goed/lekker bon bonne bons bonnes
lang long longue longs longues
oud vieux vieille vieux vieilles
dik gros grosse gros grosses
wit blanc blanche blancs blanches
beste/duur cher chère chers chères
eerste premier première premiers premières

* de volgende woorden veranderen in het ev. als ze vóór een mannelijk zelfst. nw. staan dat met een klinker/stomme h begint:
vieux vieil Un vieil homme. Een oude man.
nouveau nouvel Le nouvel an. Het nieuwe jaar.
beau bel Un bel album Een mooi album.

3.2 de plaats van het bn
* de bn’en die vóór het zn staan:
beau bon joli
haut long petit
jeune vieux grand
gros mauvais méchant
nouveau autre large

4.1 het gebruik van het bijwoord
het zegt iets over:
- een ww Tu skies bien.
- een bn Un très bon skieur.
- een ander bw Tu skies très bien.

4.2 de vorming van het bijwoord
* je neemt het bn en zet hier –ment achter:
Un garçon poli. Il demande poliment une information.

* als het bn eindigt op een klinker neem je de vrouwelijke vorm, en dan –ment erachter:
un skieur lent. Il skie lentement.
il est heureux. Heureusement, il ne pleut pas (Gelukkig regent het niet)

* onregelmatige vormen:
Un bon skieur skie bien. = Een goede skiër skiet goed.
Un mauvais skieur skie mal. = Een slechte skiër skiet slecht.
Un meilleur skieur skie mieux. = Een betere skiër skiet beter.

5.1 aanwijzend voornaamwoord gevolgd door zn
M. ev. Voor medeklinker ce gâteau deze/die taart
M. ev. Voor klinker/stomme h cet homme deze/die man
F. ev. cette fête dit/dat feest
M. mv. ces gâteaux deze/die taarten
F. mv. ces fêtes deze/die feesten

5.2 aanwijzend voornaamwoord NIET gevolgd door zn
M. ev. celui Voilà mon vélo et celui de mon frère.
Daar is mijn fiets en die van mijn broer.
F. ev. celle Tu vas à bicyclette? Oui, je prends celle de mon frère.
Ga je op de fiets? Ja, ik neem die van mijn broer.
M. mv. ceux Voici ses livres et ceux de son copain.
Hier heb je zijn boeken en die van zijn vriend.
F. mv. celles Il y a des filles qui se maquillent et celles qui ne le font pas.
Er zijn meisjes die zich opmaken en (zij) die dat niet doen.

5.3 aanduiding dichtbij of veraf
-ci (deze/dit = dichtbij), of -là (die/dat = veraf) voeg je toe achter celui, celle, ceux of celles óf achter het zelfstandig naamwoord om te beklemtonen of om een tegenstelling aan te geven.
Tu dois choisir entre cet album-ci et cet album-là. = je moet kiezen tussen dit album of dat album.
Tu veux cet album-ci ou celui-là? Je prends celui-ci. = Wil je dit album of dat? Ik neem dit.
Préfères-tu cette version ou celle-là? = Wil je liever deze versie of die?

6.1 het vragend voornaamwoord wie/wat
wie als onderwerp qui of qui est-ce qui
als lijdend vw qui of qui est-ce que

wat als onderwerp qu’est-ce qui
als lijdend vw que of qu’est-ce que
met een voorzetsel quoi

waar où
wanneer quand
hoeveel combien

6.2 quoi
*Na een voorzetsel (in het NL bijv. waaraan, waarover, waarmee enz.) gebruik je quoi.
- Eerst het voorzetsel dan quoi!!

à quoi pensez-vous? = Waar denken jullie aan? (waaraan denken jullie?)
de quoi parlez-vous? = Waar praten jullie over? (waarover praten jullie?)

6.3 quel
*gebruik je als er een zelfstandig naamw achter komt.
M. ev. quel
F. ev. quelle
M. mv. quels
F. mv. quelles
*als een vorm van quel voorkomt in een uitroep vertaal je dit met “Wat een…!”
Quelle horreur! = Wat een verschrikking!

6.4 lequel
*vervangt een zelfstandig naamw.
M. ev. lequel
F. ev. laquelle
M. mv. lesquels
F. mv. lesquelles
Laquelle de ces deux photos prends-tu? = Welke van deze twee foto’s neem je?
J’ai fait des fautes. Je ne vois pas lesquelles. = Ik heb fouten gemaakt. Ik zie niet welke.

9 tout
*met zelfstandig naamw:
M. ev. tout tout le mois de juin. De hele maand juni.
F. ev. toute toute la journée. De hele dag.
M. mv. tous les tous les jours. Alle dagen.
F. mv. toutes les toutes les filles. Alle meisjes.
*zonder zelfstandig naamw:
tout = alles
tous (m), toutes (v) = allemaal/allen

10 het betrekkelijk voornaamwoord
onderwerp = qui
lijd vw = que
de + btv = dont

13 de gebiedende wijs
ev de “je-vorm” van de tegenwoordige tijd prends tes skis! = Neem je ski’s!
mv de “vous-vorm” van de tegenwoordige tijd écoutez bien! = luister goed!
laten we de “nous-vorm” van de tegenwoordige tijd allons au cinéma! = Laten we naar de bios gaan!
il faut + inf. Il faut faire attention! = je moet opletten!

20 wederkerend werkwoorden
je = me
tu = te
il/elle = se
nous = nous
vous = vous
ils/elles = se

*Ontkennende vorm:
ne wederk vnw + pv pas
je ne me lave pas
tu ne te lave pas
…..

*Voltooide tijd:
vervoegen met het werkwoord être!
je me suis lavé(e)
tu t’es lavé(e)
…..

LET OP: Niet alle Franse wederkerende ww’en zijn ook wederkerend in het NL!!
s’appeler = heten
je m’appelle = ik heet

22 bijzondere schrijfwijzen van werkwoordsvormen op -er
*bij ww’en die eindigen op -cer verandert de c in een ç vóór de letters a, o en u
je commence à 9 heures.
et toi, tu commen
çais tôt?
* ww’en die eindigen op -ger krijgen een e voor de letters a en o
tous les matins, il rangeait sa chambre.
*bij ww’en die eindigen op -yer verandert de letter y in een i voor een stomme e
il ne nettoie jamais sa chambre.
elle a nettoyé la cuisine.

*bij ww’en als (se) lever verandert de -e in een è voor een stomme e
ils se lèvent à 7 heures.
nous nous levions à 8 heures.