3 compleet

29-12-2013 20:29

Aardrijkskunde samenvatting eindrepetitie

3.1
Armoede
– Het niet kunnen voorzien in de primaire levensbehoeften volgens de VN
Primaire bestaansmiddelen – Je gaat dood zonder ze, voedsel, kleren, dak boven je hoofd(, hygiëne, onderwijs)
Welvaart – Tegenovergestelde van armoede
Armoedegrens – Het inkomen dat iemand nodig heeft om te kunnen voorzien in de eerste levensbehoeften, Wereldbank hanteert als armoedegrens een inkomen van $1,25 per dag
Absolute armoede - Als je niet kunt voorzien in de primaire levensbehoeften
Relatieve armoede – Als je wel in de primaire, maar niet in de secundaire levensbehoeften kunt voorzien
Indicatoren – Maatstaffen die aangeven hoe arm of rijk men in een land is
BNP – Alle inkomsten in een land van burgers, bedrijven en de overheid opgeteld
BNP per hoofd – Het BNP gedeeld door alle inwoners, het gemiddelde inkomen in een land
Inkomensongelijkheid – Grote inkomensverschillen in een land zelf
Koopkracht – Hoeveel geld je moet betalen voor bepaalde producten
Big Mac-index - Door te kijken hoeveel een Big Mac in elk land kost, kun je de koopkracht in landen vergelijken, omdat de Big Mac alle basisingrediënten bevat
Zelfvoorzienendheid - Als mensen hun eigen producten (bv voedsel) maken
Informele sector / vluchtsector – Simpel, slecht betaald werk op straat dat niet geregistreerd wordt en dus ook niet meegeteld wordt met bijv. het BNP
Levensstandaard – Het niveau van welvaart, hoe rijk een volk leeft
HDI – Methode om welvaart te meten, die ook kijkt naar de levensverwachting en het onderwijsniveau in een land

Nadelen gebruik BNP
1. Inkomensongelijkheid
2. Koopkracht
3. Zelfvoorzienendheid en informele sector
4. Economische levensstandaard (ramp zorgt voor werk, maar geen betere levensstandaard)



3.2
Derdewereldlanden/Ontwikkelingslanden
– arme landen
Ontwikkelde landen – rijke landen
Noord-Zuid-tegenstelling – Het rijke noorden en het arme zuiden (m.u.v. van Oceanië)
Regionale ongelijkheid – Een aantal regio’s scoort wat betreft welvaart hoger dan andere gebieden
Centrum – De meer ontwikkelde, rijkere gebieden, waar de meeste economische activiteiten plaatsvinden
Periferie – De achtergebleven gebieden, die economisch minder ver ontwikkeld zijn dan het centrum
Semiperiferie – De gebieden die tussen het centrum en de periferie in zitten

Pullfactoren – als een gebied hierover beschikt, willen mensen zich er graag vestigen, het is het aantrekkingsgebied
Pushfactoren – Werkloosheid, honger, oorlogen en milieuvervuiling zijn factoren die mensen doen besluiten de periferie (afstotingsgebied) te verlaten en naar het centrum te trekken
Eerste wereld – Westerse landen, deze waren kapitalistisch
Tweede wereld – De communistische landen, zoals de Sovjet-Unie
Derde wereld – De arme landen

De vier schaalniveau’s
1. Mondiale schaal – de wereld (Frans: Le monde)
2. Continentale schaal
3. Nationale schaal
4. Regionale schaal
5. Lokale schaal


3.3
Klimaat
– Het gemiddelde weer van een groot gebied, gemeten over een periode van 30 jaar
Bodem – De bovenste laag van een grondsoort die van belang is voor de plantengroei en het bodemleven
Bodemerosie –Wanneer de vruchtbare bovenlaag van de bodemlaag wegspoelt

Irrigatie – Water van elders over de akkers uitsproeien

Verzilting – Na te veel irrigatie ontstaat er een dikke zoutkorst op de akker

Druppelirrigatie – Een systeem van slangetjes dat elk plantje elke dag de juiste hoeveelheid waterdruppeltjes geeft

Tropen – Gebieden rond de evenaar

Zwerflandbouw – De akkers werden vroeger maar een paar jaar gebruikt, vervolgens trok men naar een nieuw stuk regenwoud
Duurzame landbouw – Als je met landbouw het regenwoud grotendeels intact laat
Bodemdegradatie – Vermindering van vruchtbaarheid, verontreiniging (te veel kunstmest en bestrijdingsmiddelen), verdroging, verwoestijning, verzilting en bodemerosie, ontstaat door intensief of ondeskundig gebruik van de bodem

Kapitaalextensief – Werken met weinig landbouwmachines
Arbeidsintensief – Als er bij het werken veel mensen worden ingezet

Microkrediet – Kleine lening waarmee je een bedrijfje kunt beginnen

Reliëf – Hoogteverschillen

Elite – Vrij kleine, zeer rijke groep mensen, met alle macht

Massa – Een zeer grote groep arme mensen, zonder macht

Inflatie – Geld wordt minder waard -> alles wordt duurder
Hervorming – De landbouwgrond van de grootgrondbezitters verdelen over de landloze boeren


Waarom is dit niet gelukt?
De grootgrondbezitters proberen de boeren zo veel mogelijk dwars te zitten, zodat ze hun grond terugkrijgen, en omdat de boeren niet genoeg geld hebben om de grond landbouwgereed te maken.


Het klimaat is afhankelijk van
1. De breedteligging – Hoed dichter bij de evenaar, hoe hoger de temperatuur

2. De hoogteligging – Hoe hoger, hoe lager de temperatuur

3. De ligging ten opzichte van de zee – Hoe dichter bij de zee, hoe kleiner de verschillen tussen zomer- en wintertemperatuur en hoe meer neerslag er valt

Menselijke ingrepen op de bodem
Te droge bodem – Druppelirrigatie
Onvruchtbare bodem – Mest en compost
Te Dunne bodem – Grond aanvullen
Te natte bodem – Greppel
Permafrost (De grond is bevroren) – Kas


Groene Revolutie
1. Nieuwe variaties op gewassen (bv rijstsoort die een grotere oogst levert)

2. Nieuwe irrigatietechnieken
3. Kunstmest
4. Bestrijdingsmiddelen


Waarom heeft de Groene Revolutie niet veel opgeleverd in Afrika?
1. Corruptie, het geld kwam niet op de juiste plaats terecht
2. Burgeroorlogen, waarom zou je investeren in een akker die wellicht volgende week kan worden platgebrand?

3. Slechte wegen en gebrek aan goede opslagplaatsen, de oogst rot weg!

4. Regeringen hebben vaak weinig interesse in het platteland

5. Natuurlijke beperkingen (gebrek aan irrigatiewater en goede bodems)

 

3.4

Economie –De wetenschap die bestudeert hoe de mens in zijn bestaan voorziet

Primaire werksector – Deel van de economie dat grondstoffen en voedsel rechtstreeks uit de natuur haalt, zoals landbouw, mijnbouw en visserij

Secundaire werksector – Alle bedrijven en activiteiten die de grondstoffen van de primaire sector verwerken, zoals de industrie, de bouw, meubel en kleer-makers.

Tertiaire werksector – De economische sector met alle bedrijven die diensten verlenen.
Commercieel dienstverlenend – Bedrijven die streven naar het maken van winst, zoals winkels en restaurants
Niet-commercieel dienstverlenend – Bedrijven die meer een maatschappelijke functie hebben, zoals politie, brandweer en scholen

Multinationals – Zeer grote bedrijven die wereldwijd vestigingen hebben

NIC’s – Snelgroeiende economieën, landen die eerst heel arm waren, en nu zijn uitgegroeid tot relatief welvarende industrielanden, zoals China, Hongkong, Singapore en Zuid-Korea

Global Shift – Een bedrijf wil bv lagere lonen en investeert net als heel veel anderen bedrijven in dat land

Exporteren – Het uitvoeren van producten van land A naar B
Importeren – Het binnenkomen van de producten van A in land B

Handelsbalans – De verhouding van de uitgave aan import en het inkomen van export. Negatieve handelsbalans (ontwikkelingslanden!): Er wordt meer uitgegeven aan import dan dat er wordt verdient aan export, omdat het land vaak maar een klein aantal producten kan exporteren en omdat het vaak geen zeldzaam product is.
Ruilvoet – De verhouding tussen de import en export van een land, zie handelsbalans

Ruilvoetverslechtering – Dat de prijs van het grondstof (export) daalt, en de prijs van het industrieproduct (import) stijgt. Hierdoor verdient het land steeds minder aan de export, en wordt de import steeds duurder

Oplossing ^: Samenwerking, en een product maken van de grondstof (wat vaak niet kan, omdat fabrieken ook weer geld kosten, enz.)

Multinationals vind je vaak in ontwikkelingslanden, vanwege
1. De aanwezigheid van zeer grote hoeveelheden kostbare grondstoffen
2. De aanwezigheid van een zeer grote beroepsbevolking (mensen die willen, kunnen en mogen werken), die genoegen neemt met zeer lage lonen
3. Het koloniale verleden van veel ontwikkelingslanden


In ontwikkelingslanden bestaat de secundaire sector vooral uit ambachtelijke bedrijfjes, en niet zo zeer uit de industrie.
Hoe hoger/lager het BNP, des te lager/hoger het percentage mensen werkende in de landbouw. 

 

Aardrijkskunde par 3.5 t/m 3.7

 

3.5

kolonialisme = als een moederland een ander land gaat 'bezetten'

exploitatiekolonie = een kolonie die veroverd wordt voor de specerijen en na de kolonisatie gaan de 'bezetters' er gewoon weer weg, het bezette land wordt een 3e-wereld-land

vestigingskolonie = mensen gaan er echt wonen, en daar hun toekomst opbouwen

verdeel en heers = het moederland gaf de macht aan 1 van de vele volkeren/stammen in een land, die krijgen allerlei privileges en in ruil daarvoor onderdrukken zij de rest van de bevolking (de andere volkeren/stammen)

burgeroorlogen = een oorlog tussen verschillende stammen/volkeren in 1 land (gevolg van verdeel en heers principe)

neokolonialisme = als oude kolonie's van een land nog steeds op sommige gebieden afhankelijk is van hun oude bezetter, vooral economisch

dictatuur = regeringsvorm waarin de macht bij 1 persoon (dictator) of een kleine groep mensen berust

democratie = regerinsvorm waarbij elke persoon boven de 18 jaar mag stemmen of zich kandidaat kan stellen en waarin verschillende partijen met verschillende ideeën worden toegelaten

tribale samenlevingen = als 1 bepaalde stam het voor het zeggen heeft

corruptie = vriendjespolitiek

interne factoren = als de oorzaken uit het land zelf komen

externe factoren = als de oorzaken van buiten af komen

Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) = handel in zuidoost-Azië

West-Indische Compagnie (WIC) = handel in Noord- en Zuid-Amerika & West-Afrika

3.6

bevolkingsomvang = hoeveel mensen er in een land wonen

volkstellingen = tellingen die in een land gehouden worden om erachter te komen hoeveel mensen er in een land wonen

bevolkingsgroei = of het inwoneraantal toeneemt of afneemt

geboortecijfer = de vergelijking tussen het aantal geborenen en de inwoners

sterftecijfer = de vergelijking tussen het aantal sterfgevallen en de inwoners

promillage = soort % maar dan x1000 ipv x100

geboorteoverschot = als er meer mensen geboren worden dan er dood gaan

sterfteoverschot = als er meer mensen dood gaan dan dat er geboren worden

sociale bevolkingsgroei = migratie en emigratie

immigratie = als mensen het land Ingaan

emigratie = als mensen het land UITgaan

positief migratiesaldo = als er meer migranten het land IN dan UIT gaan

negatief migratiesaldo = als er meer migranten het land UIT dan IN gaan

bevolkingsspreiding = WAAR de bevolking woont

bevolkingsdichtheid = het gemiddelde aantal inwoners per vierkante km

bevolkingsgrafieken = hoeveel inwoners er in een bepaald gebied wonen en of dat jongens/meisjes zijn en hoe oud ze zijn

levensverwachting = de verwachting hoe oud mensen worden

piramidevorm = een bepaald soort piramide die meestal voorkomt in ARME landen

klokvorm = als de bevolking in balans is

urnvorm = sterfteoverschot: meer oudjes dan baby's

ontgroening = afname van geborenen ten opzichte van de rest van de bevolking

vergrijzing = als de bevolking ouder wordt

zuigelingensterftecijfer = het aantal baby's per 1000 levendgeborenen, dat voor hun 1e verjaardag overlijdt

urbanisatie = verstedelijking
– overurbanisatie = als er te veel mensen in een stad wonen
– slum-improvement = als een krottenwijk langzaamaan uitgroeit tot een gewone woonwijk
– geçekondu's = de wijken waar huizen staan die in 1 nacht gebouwd zijn
– analfabetisme = mensen die niet kunnen lezen en schrijven
– bevolkingspolitiek = de maatregelen die de overheid neemt om de bevolkingsgroei te beïnvloeden
– éénkindpolitiek = de wet (China) dat een stel maar 1 kind mag hebben
ontwikkelingshulp = de hulp voor ontwikkelingslanden
ontwikkelingssamenwerking = bedoeld om ontwikkelingslanden en hun burgers en instellingen te helpen een hoger welvaartsniveau te bereiken

bilaterale ontwikkelingshulp = hulp van het ene land aan het andere
multilaterale ontwikkelingshulp = VN + Wereldbank + EU etc.
niet-gouvernementele organisaties (NGO's) = rode kruis + CordAid + WNF etc.
particuliere initiatieven = burgers + scholen + sportclubs + bedrijven etc.
noodhulp = na natuurrampen: tenten, voedsel, medicijnen, kleding, drinkwater
projecthulp = gericht op een duidelijk omschreven project, drinkwatervoorziening
programmahulp = het ontvangende land mag zelf bepalen waar het aan uitgegeven wordt
microkredieten = kleine leningen die gegeven worden aan arme mensen om een eigen bedrijfje te kunnen starten, het moet wel terug betaald worden
– millenniumdoelen = 8 doelen die door de internationale gemeenschap zijn samengesteld om de armoede op de wereld in 2015 gehalveerd te hebben