3 compleet
Aardrijkskunde samenvatting eindrepetitie
3.1
Armoede – Het niet kunnen voorzien in de primaire levensbehoeften volgens de VN
Primaire bestaansmiddelen – Je gaat dood zonder ze, voedsel, kleren, dak boven je hoofd(, hygiëne, onderwijs)
Welvaart – Tegenovergestelde van armoede
Armoedegrens – Het inkomen dat iemand nodig heeft om te kunnen voorzien in de eerste levensbehoeften, Wereldbank hanteert als armoedegrens een inkomen van $1,25 per dag
Absolute armoede - Als je niet kunt voorzien in de primaire levensbehoeften
Relatieve armoede – Als je wel in de primaire, maar niet in de secundaire levensbehoeften kunt voorzien
Indicatoren – Maatstaffen die aangeven hoe arm of rijk men in een land is
BNP – Alle inkomsten in een land van burgers, bedrijven en de overheid opgeteld
BNP per hoofd – Het BNP gedeeld door alle inwoners, het gemiddelde inkomen in een land
Inkomensongelijkheid – Grote inkomensverschillen in een land zelf
Koopkracht – Hoeveel geld je moet betalen voor bepaalde producten
Big Mac-index - Door te kijken hoeveel een Big Mac in elk land kost, kun je de koopkracht in landen vergelijken, omdat de Big Mac alle basisingrediënten bevat
Zelfvoorzienendheid - Als mensen hun eigen producten (bv voedsel) maken
Informele sector / vluchtsector – Simpel, slecht betaald werk op straat dat niet geregistreerd wordt en dus ook niet meegeteld wordt met bijv. het BNP
Levensstandaard – Het niveau van welvaart, hoe rijk een volk leeft
HDI – Methode om welvaart te meten, die ook kijkt naar de levensverwachting en het onderwijsniveau in een land
Nadelen gebruik BNP
1. Inkomensongelijkheid
2. Koopkracht
3. Zelfvoorzienendheid en informele sector
4. Economische levensstandaard (ramp zorgt voor werk, maar geen betere levensstandaard)
3.2
Derdewereldlanden/Ontwikkelingslanden – arme landen
Ontwikkelde landen – rijke landen
Noord-Zuid-tegenstelling – Het rijke noorden en het arme zuiden (m.u.v. van Oceanië)
Regionale ongelijkheid – Een aantal regio’s scoort wat betreft welvaart hoger dan andere gebieden
Centrum – De meer ontwikkelde, rijkere gebieden, waar de meeste economische activiteiten plaatsvinden
Periferie – De achtergebleven gebieden, die economisch minder ver ontwikkeld zijn dan het centrum
Semiperiferie – De gebieden die tussen het centrum en de periferie in zitten
Pullfactoren – als een gebied hierover beschikt, willen mensen zich er graag vestigen, het is het aantrekkingsgebied
Pushfactoren – Werkloosheid, honger, oorlogen en milieuvervuiling zijn factoren die mensen doen besluiten de periferie (afstotingsgebied) te verlaten en naar het centrum te trekken
Eerste wereld – Westerse landen, deze waren kapitalistisch
Tweede wereld – De communistische landen, zoals de Sovjet-Unie
Derde wereld – De arme landen
De vier schaalniveau’s
1. Mondiale schaal – de wereld (Frans: Le monde)
2. Continentale schaal
3. Nationale schaal
4. Regionale schaal
5. Lokale schaal
3.3
Klimaat – Het gemiddelde weer van een groot gebied, gemeten over een periode van 30 jaar
Bodem – De bovenste laag van een grondsoort die van belang is voor de plantengroei en het bodemleven
Bodemerosie –Wanneer de vruchtbare bovenlaag van de bodemlaag wegspoelt
Irrigatie – Water van elders over de akkers uitsproeien
Verzilting – Na te veel irrigatie ontstaat er een dikke zoutkorst op de akker
Druppelirrigatie – Een systeem van slangetjes dat elk plantje elke dag de juiste hoeveelheid waterdruppeltjes geeft
Tropen – Gebieden rond de evenaar
Zwerflandbouw – De akkers werden vroeger maar een paar jaar gebruikt, vervolgens trok men naar een nieuw stuk regenwoud
Duurzame landbouw – Als je met landbouw het regenwoud grotendeels intact laat
Bodemdegradatie – Vermindering van vruchtbaarheid, verontreiniging (te veel kunstmest en bestrijdingsmiddelen), verdroging, verwoestijning, verzilting en bodemerosie, ontstaat door intensief of ondeskundig gebruik van de bodem
Kapitaalextensief – Werken met weinig landbouwmachines
Arbeidsintensief – Als er bij het werken veel mensen worden ingezet
Microkrediet – Kleine lening waarmee je een bedrijfje kunt beginnen
Reliëf – Hoogteverschillen
Elite – Vrij kleine, zeer rijke groep mensen, met alle macht
Massa – Een zeer grote groep arme mensen, zonder macht
Inflatie – Geld wordt minder waard -> alles wordt duurder
Hervorming – De landbouwgrond van de grootgrondbezitters verdelen over de landloze boeren
Waarom is dit ↑ niet gelukt?
De grootgrondbezitters proberen de boeren zo veel mogelijk dwars te zitten, zodat ze hun grond terugkrijgen, en omdat de boeren niet genoeg geld hebben om de grond landbouwgereed te maken.
Het klimaat is afhankelijk van
1. De breedteligging – Hoed dichter bij de evenaar, hoe hoger de temperatuur
2. De hoogteligging – Hoe hoger, hoe lager de temperatuur
3. De ligging ten opzichte van de zee – Hoe dichter bij de zee, hoe kleiner de verschillen tussen zomer- en wintertemperatuur en hoe meer neerslag er valt
Menselijke ingrepen op de bodem
Te droge bodem – Druppelirrigatie
Onvruchtbare bodem – Mest en compost
Te Dunne bodem – Grond aanvullen
Te natte bodem – Greppel
Permafrost (De grond is bevroren) – Kas
Groene Revolutie
1. Nieuwe variaties op gewassen (bv rijstsoort die een grotere oogst levert)
2. Nieuwe irrigatietechnieken
3. Kunstmest
4. Bestrijdingsmiddelen
Waarom heeft de Groene Revolutie niet veel opgeleverd in Afrika?
1. Corruptie, het geld kwam niet op de juiste plaats terecht
2. Burgeroorlogen, waarom zou je investeren in een akker die wellicht volgende week kan worden platgebrand?
3. Slechte wegen en gebrek aan goede opslagplaatsen, de oogst rot weg!
4. Regeringen hebben vaak weinig interesse in het platteland
5. Natuurlijke beperkingen (gebrek aan irrigatiewater en goede bodems)
3.4
Economie –De wetenschap die bestudeert hoe de mens in zijn bestaan voorziet
Primaire werksector – Deel van de economie dat grondstoffen en voedsel rechtstreeks uit de natuur haalt, zoals landbouw, mijnbouw en visserij
Secundaire werksector – Alle bedrijven en activiteiten die de grondstoffen van de primaire sector verwerken, zoals de industrie, de bouw, meubel en kleer-makers.
Tertiaire werksector – De economische sector met alle bedrijven die diensten verlenen.
Commercieel dienstverlenend – Bedrijven die streven naar het maken van winst, zoals winkels en restaurants
Niet-commercieel dienstverlenend – Bedrijven die meer een maatschappelijke functie hebben, zoals politie, brandweer en scholen
Multinationals – Zeer grote bedrijven die wereldwijd vestigingen hebben
NIC’s – Snelgroeiende economieën, landen die eerst heel arm waren, en nu zijn uitgegroeid tot relatief welvarende industrielanden, zoals China, Hongkong, Singapore en Zuid-Korea
Global Shift – Een bedrijf wil bv lagere lonen en investeert net als heel veel anderen bedrijven in dat land
Exporteren – Het uitvoeren van producten van land A naar B
Importeren – Het binnenkomen van de producten van A in land B
Handelsbalans – De verhouding van de uitgave aan import en het inkomen van export. Negatieve handelsbalans (ontwikkelingslanden!): Er wordt meer uitgegeven aan import dan dat er wordt verdient aan export, omdat het land vaak maar een klein aantal producten kan exporteren en omdat het vaak geen zeldzaam product is.
Ruilvoet – De verhouding tussen de import en export van een land, zie handelsbalans
Ruilvoetverslechtering – Dat de prijs van het grondstof (export) daalt, en de prijs van het industrieproduct (import) stijgt. Hierdoor verdient het land steeds minder aan de export, en wordt de import steeds duurder
Oplossing ^: Samenwerking, en een product maken van de grondstof (wat vaak niet kan, omdat fabrieken ook weer geld kosten, enz.)
Multinationals vind je vaak in ontwikkelingslanden, vanwege
1. De aanwezigheid van zeer grote hoeveelheden kostbare grondstoffen
2. De aanwezigheid van een zeer grote beroepsbevolking (mensen die willen, kunnen en mogen werken), die genoegen neemt met zeer lage lonen
3. Het koloniale verleden van veel ontwikkelingslanden
In ontwikkelingslanden bestaat de secundaire sector vooral uit ambachtelijke bedrijfjes, en niet zo zeer uit de industrie.
Hoe hoger/lager het BNP, des te lager/hoger het percentage mensen werkende in de landbouw.
Aardrijkskunde par 3.5 t/m 3.7
3.5
– kolonialisme = als een moederland een ander land gaat 'bezetten'
exploitatiekolonie = een kolonie die veroverd wordt voor de specerijen en na de kolonisatie gaan de 'bezetters' er gewoon weer weg, het bezette land wordt een 3e-wereld-land
vestigingskolonie = mensen gaan er echt wonen, en daar hun toekomst opbouwen
– verdeel en heers = het moederland gaf de macht aan 1 van de vele volkeren/stammen in een land, die krijgen allerlei privileges en in ruil daarvoor onderdrukken zij de rest van de bevolking (de andere volkeren/stammen)
– burgeroorlogen = een oorlog tussen verschillende stammen/volkeren in 1 land (gevolg van verdeel en heers principe)
– neokolonialisme = als oude kolonie's van een land nog steeds op sommige gebieden afhankelijk is van hun oude bezetter, vooral economisch
– dictatuur = regeringsvorm waarin de macht bij 1 persoon (dictator) of een kleine groep mensen berust
– democratie = regerinsvorm waarbij elke persoon boven de 18 jaar mag stemmen of zich kandidaat kan stellen en waarin verschillende partijen met verschillende ideeën worden toegelaten
– tribale samenlevingen = als 1 bepaalde stam het voor het zeggen heeft
– corruptie = vriendjespolitiek
– interne factoren = als de oorzaken uit het land zelf komen
– externe factoren = als de oorzaken van buiten af komen
– Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) = handel in zuidoost-Azië
– West-Indische Compagnie (WIC) = handel in Noord- en Zuid-Amerika & West-Afrika
3.6
– bevolkingsomvang = hoeveel mensen er in een land wonen
– volkstellingen = tellingen die in een land gehouden worden om erachter te komen hoeveel mensen er in een land wonen
– bevolkingsgroei = of het inwoneraantal toeneemt of afneemt
– geboortecijfer = de vergelijking tussen het aantal geborenen en de inwoners
– sterftecijfer = de vergelijking tussen het aantal sterfgevallen en de inwoners
– promillage = soort % maar dan x1000 ipv x100
– geboorteoverschot = als er meer mensen geboren worden dan er dood gaan
– sterfteoverschot = als er meer mensen dood gaan dan dat er geboren worden
– sociale bevolkingsgroei = migratie en emigratie
– immigratie = als mensen het land Ingaan
– emigratie = als mensen het land UITgaan
– positief migratiesaldo = als er meer migranten het land IN dan UIT gaan
– negatief migratiesaldo = als er meer migranten het land UIT dan IN gaan
– bevolkingsspreiding = WAAR de bevolking woont
– bevolkingsdichtheid = het gemiddelde aantal inwoners per vierkante km
– bevolkingsgrafieken = hoeveel inwoners er in een bepaald gebied wonen en of dat jongens/meisjes zijn en hoe oud ze zijn
– levensverwachting = de verwachting hoe oud mensen worden
– piramidevorm = een bepaald soort piramide die meestal voorkomt in ARME landen
– klokvorm = als de bevolking in balans is
– urnvorm = sterfteoverschot: meer oudjes dan baby's
– ontgroening = afname van geborenen ten opzichte van de rest van de bevolking
– vergrijzing = als de bevolking ouder wordt
– zuigelingensterftecijfer = het aantal baby's per 1000 levendgeborenen, dat voor hun 1e verjaardag overlijdt
– urbanisatie = verstedelijking
– overurbanisatie = als er te veel mensen in een stad wonen
– slum-improvement = als een krottenwijk langzaamaan uitgroeit tot een gewone woonwijk
– geçekondu's = de wijken waar huizen staan die in 1 nacht gebouwd zijn
– analfabetisme = mensen die niet kunnen lezen en schrijven
– bevolkingspolitiek = de maatregelen die de overheid neemt om de bevolkingsgroei te beïnvloeden
– éénkindpolitiek = de wet (China) dat een stel maar 1 kind mag hebben
– ontwikkelingshulp = de hulp voor ontwikkelingslanden
– ontwikkelingssamenwerking = bedoeld om ontwikkelingslanden en hun burgers en instellingen te helpen een hoger welvaartsniveau te bereiken
– bilaterale ontwikkelingshulp = hulp van het ene land aan het andere
– multilaterale ontwikkelingshulp = VN + Wereldbank + EU etc.
– niet-gouvernementele organisaties (NGO's) = rode kruis + CordAid + WNF etc.
– particuliere initiatieven = burgers + scholen + sportclubs + bedrijven etc.
– noodhulp = na natuurrampen: tenten, voedsel, medicijnen, kleding, drinkwater
– projecthulp = gericht op een duidelijk omschreven project, drinkwatervoorziening
– programmahulp = het ontvangende land mag zelf bepalen waar het aan uitgegeven wordt
– microkredieten = kleine leningen die gegeven worden aan arme mensen om een eigen bedrijfje te kunnen starten, het moet wel terug betaald worden
– millenniumdoelen = 8 doelen die door de internationale gemeenschap zijn samengesteld om de armoede op de wereld in 2015 gehalveerd te hebben