Hoofdstuk 1+2

20-11-2013 20:23

Scheikunde samenvatting H 1+2

 

1.1

Scheikunde (chemie): onderzoeken van eigenschappen van stoffen. Blijvende veranderingen van stoffen staan centraal.

Natuurkunde (fysica): tijdelijke veranderingen.

Synthetisch: stoffen door mensen ontwikkeld

Natuurlijk: rechtstreeks afkomstig uit de natuur. Bijv. olijfolie.

Wetenschapper Robert Boyle nam aan dat elke stof uit moleculen moest bestaan.

 

1.2

Fasen/aggregatietoestanden: vast(s)/vloeibaar(l)/gas(g).

Ruimte tussen moleculen: intermoluculaire ruimte.

Vier elementen: lucht, aarde, water en vuur

Johannes Baptistus in 1640: een vlam is een gloeiende massa.

De wet van behoud van massa=wet van Lavoisier: er gaat geen massa verloren bij een scheikundige reactie.

 

1.3

Stofeigenschappen: kleur, geur, dichtheid, oplosbaarheid, brandbaarheid.

Smaak van stoffen: vrijwel nooit onderzocht, schadelijk voor gezondheid.

 

2.1

Zuiver: stof die uit één soort deeltjes bestaat, kookpunt, smeltpunt

Mengsel: stof die uit meer soorten deeltjes bestaat, kookpuntsverhoging(onzuiver water heeft iets hoger kookpunt dan water), kooktraject, smelttraject

Vriespuntsdaling: lagere temp. nodig dan het normale vriespunt van de vloeistof.

 

2.2

Vaste stofmengsel: aarde

Vloeistofmengsel: dranken

Gasmengsel: lucht

Vast/vloeistofmengsel: suiker in water

Vast/gasmengsel: rook, baksteen(kleine luchtbelletjes)

Vloeistof/gasmengsel: koolzuurhoudend bronwater, oppervlaktewater

 

Oplosbaarheid in vloeisof afhankelijk van: soort stof, het oplosmiddel, temperatuur.

Oplossing 1: vloeistof opgelost in andere vloeistof: altijd helder.

Emulsie: mengsel van niet mengbare stoffen: mayonaise: troebel, kan gaan schiften.

Oplossing 2: vaste stof in vloeistof opgelost

Suspensie: kleine deeltjes in vloeistof: troebel, later vallen deeltjes naar beneden: ‘’uitzakken’’ van een suspensie.

 

 

Oplosbaarheid: gram per liter, gehalte.

Verzadigde oplossing: precies het maximum opgelost

Onverzadigde oplossing: minder dan mogelijk opgelost

Oververzadigde oplossing: meer dan mogelijk opgelost

Homogene mengsels: alle moleculen in het mengsel zijn volledig gemengd.

Heterogene mengsels: niet volledig gemengd (suspensie)

 

2.3 Filtreren

Filtraat: gefiltreerde vloeistof

Residu: stof die op het filter achterblijft

 

2.4 Destilleren

Verschil in kookpunt.

Als eerste opgevangen: destillaat

Vloeistof die overblijft: Residu

Het scheiden van stoffen door verhitten: uitsmelten

 

2.5 Indampen

vast+vloeibaarindampenzuivere stof

 

2.6 Extraheren en adsorberen

Scheiden in zuivere stoffen. Gebruik maken van verschillende stoffen in een bepaald oplosmiddel. Verschil in oplosbaarheid.

Adsorberen: ‘aanhechten’, stoffen van elkaar scheiden omdat de ene stof beter dan de ander aan een bepaalde stof hecht (geactiveerde kool kan bv. een adsorptiemiddel zijn).

Absorptie: het ‘opzuigen’ van een vloeistof door een vaste stof.

Tegenstroomprincipe: een vloeistof door een buis naar beneden laten lopen, terwijl er een gas doorheen naar boven wordt geleid. Doel: stoffen van elkaar scheiden.

 

2.7 Chromatografie

Een methode om kleurstoffen van elkaar te scheiden. Het filterpapier is de ‘stationaire’ fase: hier blijven stoffen, die minder goed oplosbaar zijn dan andere, in achter. De loopvloeistof is de ‘mobiele’ fase, want daarin worden stoffen meegenomen die beter oplosbaar zijn. Hiermee kan ook DNA worden onderzocht. Als mobiele fase kan ook een gas worden gebruikt: gaschromatografie.