Hoofdstuk 1+2
Scheikunde samenvatting H 1+2
1.1
Scheikunde (chemie): onderzoeken van eigenschappen van stoffen. Blijvende veranderingen van stoffen staan centraal.
Natuurkunde (fysica): tijdelijke veranderingen.
Synthetisch: stoffen door mensen ontwikkeld
Natuurlijk: rechtstreeks afkomstig uit de natuur. Bijv. olijfolie.
Wetenschapper Robert Boyle nam aan dat elke stof uit moleculen moest bestaan.
1.2
Fasen/aggregatietoestanden: vast(s)/vloeibaar(l)/gas(g).
Ruimte tussen moleculen: intermoluculaire ruimte.
Vier elementen: lucht, aarde, water en vuur
Johannes Baptistus in 1640: een vlam is een gloeiende massa.
De wet van behoud van massa=wet van Lavoisier: er gaat geen massa verloren bij een scheikundige reactie.
1.3
Stofeigenschappen: kleur, geur, dichtheid, oplosbaarheid, brandbaarheid.
Smaak van stoffen: vrijwel nooit onderzocht, schadelijk voor gezondheid.
2.1
Zuiver: stof die uit één soort deeltjes bestaat, kookpunt, smeltpunt
Mengsel: stof die uit meer soorten deeltjes bestaat, kookpuntsverhoging(onzuiver water heeft iets hoger kookpunt dan water), kooktraject, smelttraject
Vriespuntsdaling: lagere temp. nodig dan het normale vriespunt van de vloeistof.
2.2
Vaste stofmengsel: aarde
Vloeistofmengsel: dranken
Gasmengsel: lucht
Vast/vloeistofmengsel: suiker in water
Vast/gasmengsel: rook, baksteen(kleine luchtbelletjes)
Vloeistof/gasmengsel: koolzuurhoudend bronwater, oppervlaktewater
Oplosbaarheid in vloeisof afhankelijk van: soort stof, het oplosmiddel, temperatuur.
Oplossing 1: vloeistof opgelost in andere vloeistof: altijd helder.
Emulsie: mengsel van niet mengbare stoffen: mayonaise: troebel, kan gaan schiften.
Oplossing 2: vaste stof in vloeistof opgelost
Suspensie: kleine deeltjes in vloeistof: troebel, later vallen deeltjes naar beneden: ‘’uitzakken’’ van een suspensie.
Oplosbaarheid: gram per liter, gehalte.
Verzadigde oplossing: precies het maximum opgelost
Onverzadigde oplossing: minder dan mogelijk opgelost
Oververzadigde oplossing: meer dan mogelijk opgelost
Homogene mengsels: alle moleculen in het mengsel zijn volledig gemengd.
Heterogene mengsels: niet volledig gemengd (suspensie)
2.3 Filtreren
Filtraat: gefiltreerde vloeistof
Residu: stof die op het filter achterblijft
2.4 Destilleren
Verschil in kookpunt.
Als eerste opgevangen: destillaat
Vloeistof die overblijft: Residu
Het scheiden van stoffen door verhitten: uitsmelten
2.5 Indampen
vast+vloeibaarindampenzuivere stof
2.6 Extraheren en adsorberen
Scheiden in zuivere stoffen. Gebruik maken van verschillende stoffen in een bepaald oplosmiddel. Verschil in oplosbaarheid.
Adsorberen: ‘aanhechten’, stoffen van elkaar scheiden omdat de ene stof beter dan de ander aan een bepaalde stof hecht (geactiveerde kool kan bv. een adsorptiemiddel zijn).
Absorptie: het ‘opzuigen’ van een vloeistof door een vaste stof.
Tegenstroomprincipe: een vloeistof door een buis naar beneden laten lopen, terwijl er een gas doorheen naar boven wordt geleid. Doel: stoffen van elkaar scheiden.
2.7 Chromatografie
Een methode om kleurstoffen van elkaar te scheiden. Het filterpapier is de ‘stationaire’ fase: hier blijven stoffen, die minder goed oplosbaar zijn dan andere, in achter. De loopvloeistof is de ‘mobiele’ fase, want daarin worden stoffen meegenomen die beter oplosbaar zijn. Hiermee kan ook DNA worden onderzocht. Als mobiele fase kan ook een gas worden gebruikt: gaschromatografie.