samenvatting boekje klas 1
samenvatting HELE grammatica-boekje:
Werkwoorden zijn woorden die je kunt vervoegen (= van vorm veranderen).
Een werkwoord kan dus verschillende vormen hebben.
Verschillende soorten werkwoorden zijn:
persoonsvorm (PV):
– enige woord in de zin dat kan veranderen.(van tt naar vt & van mv naar ev en andersom)
– de PV staat bijna altijd op de 2e plaats in de zin. (Alleen in sommige vraagzinnen en in de gebiedende wijs staat de PV vooraan)
infinitief (INF):
– is het hele werkwoord.
– de infinitief heeft een hulpwerkwoord nodig: “kunnen”, “mogen”, “moeten”, “willen” of “te” of “aan het”.
– onveranderbaar in de zin.
– staat meestal ergens achter in de zin.
voorbeelden:
Hij kan niet komen.
Jij zit te slapen.
Ik ben aan het wachten.
Voltooid deelwoord (VD):
– heeft een hulpwerkwoord nodig (zijn, hebben, worden).
– onveranderbaar.
– meestal achter in de zin.
vb.
Ik heb dat gevonden.
Hij is hier geweest.
Jullie worden achtervolgd.
ALLES WAT SAMEN VOOR DE PV STAAT OF GEZET KAN WORDEN, IS 1 ZINSDEEL.
opmerkingen:
1: dit geldt niet voor werkwoorden, want die vormen samen 1 zinsdeel.
2: sommige kleine woorden kan je niet voor de pv zetten, terwijl ze toch 1 zinsdeel moeten zijn. (“niet”, “echter” enz.)
zoveel mogelijk woorden voor de pv proberen te zetten!!!!! (maar de zin mag niet van betekenis veranderen.)
het onderwerp (O):
– moet met de pv meeveranderen van ev naar mv en andersom!
vb.
a. de jongen maakt (enkelvoud) met zijn vader een reis met de trein door Italië.
b. de jongen maken (meervoud) met zijn vader een reis met de trein door Italië.
c. de jongens (meervoud) maken met zijn vader een reis met de trein door Italië.
Opmerking 1) onderwerp & pv zijn siamese tweeling, omdat ze altijd of samen ev, of samen mv zijn en ze staan (bijna) altijd naast elkaar.
Opmerking 2) een gebiedende wijs (bevel) heeft meestal GEEN ONDERWERP.
Opmerking 3) een o begint NOOIT met een voorzetsel.
Het gezegde:
A) werkwoordelijk gezegde (wg)
B) naamwoordelijk gezegde (ng)
C) werkwoordelijke uitdrukking (wu)
A) werkwoordelijk gezegde (WG)
– bestaat uit 1 of meer werkwoorden
– kan er op 2 manieren uitzien:
1. alleen pv wij lopen op straat.
2. pv + aanvulling Ik heb een boek gekocht.
soorten aanvullingen:
vd (voltooid deelwoord)
Heb je het aan je moeder verteld?
Is dat ei nou al gebakken?
inf (infinitief)
Ik zal het haar morgen zeggen.
Natuurlijk wil mijn zusje wel oppassen.
te + infinitief
Durf je het wel te bekennen?
Hij probeert het niet te vergeten.
aan het + infinitief
Ik was net aan het nadenken over die som.
1e deel van een splitsbaar samengesteld werkwoord
Chris denkt altijd lang na.
Gelukkig stapte hij op tijd van zijn fiets af.
vormen van “zich”
me, mij, je, zich, ons
MAAR alleen bij noodzakelijk wederkerend.
Ik verslaap me.
Jij verslaapt je.
Hij verslaapt zich.
Wij verslapen ons.
Jullie verslapen je.
Zij verslapen zich.
KIJK OF JE OP DE PLAATS VAN 'T WOORDJE “ZICH” OOK DE BUURVROUW IN KUNT VULLEN!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
als dat kan is het toevallig wederkerend en hoort het NIET bij het gezegde.
DUS:
Is de vorm van zich niet te vervangen door een ander woord, dan is het noodzakelijk wederkerend en dus WG.
Is de vorm van zich wel te vervangen door een ander woord, dan is het toevallig wederkerend en dus EEN ANDER ZINSDEEL.
kern van de zin
Als je onderwerp en gezegde afgehandeld hebt, kan je controleren of je werkelijk klaar bent.
Dat doe je met behulp van de kern van de zin.
Zet het onderwerp en het hele gezegde naast elkaar. Dan moet je een koort, maar (min of meer) compleet zinnetje krijgen, dat is de kern van de zin.
B) naamwoordelijk gezegde (NG)
Als je bij een werkwoordlijk gezegde alle werkwoorden uit de zin hebt gehaald en je zet er het onderwerp bij, dan heb je een complete mededeling. Bij een NG is dat niet het geval. Als je daar alle werkwoorden en O naast elkaar zet, heb je nog iets nodig.
vb.
– Jij bent vandaag heel erg vrolijk. Jij bent… .
– Mijn rapport wordt waarschijnlijk zeer goed. Mijn rapport wordt... .
– Die leraar blijft altijd vriendelijk. Die leraar blijft... .
Op de plaats van … moet een noodzakelijke aanvulling komen. Die aanvulling noemen we het naamwoordelijk deel, omdat die altijd uit een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk nw. bestaat (& eventueel andere woorden). Dat naamwoordelijk deel zegt altijd iets over het O; het noemt een kenmerk of eigenschap van het O.
Maar met alleen een noodzakelijke aanvulling heb je nog geen naamwoordelijk gez.! Daarvoor heb je ook een koppelwerkwoord (kw) nodig. We noemen dat zo, omdat het kw het nw. deel aan het O koppelt. koppelwerkwoorden kunnen dus nooit in hun eentje een gez. Vormen, maar moeten altijd aangevuld worden om een NG compleet te krijgen.
De kw zijn:
– zijn
– worden
– blijven
– blijken
– lijken
– schijnen
– heten
– dunken
– voorkomen
DUS:
werkwoordelijk deel (kw + alle andere wwden uit de zin)
naamwoordelijk deel + (kenmerk van het O)
__________________
naamwoordelijk gezegde
Hoe weet ik of iets een kenmerk van het O is?
Daar zijn 2 proeven voor:
identiteitsproef
Als het naamwoordelijk gezegde een zelfst. nw. (zn) bevat, moet dat gelijk zijn aan het O.
# mijn vader is (=) piloot. (dus ng = 'is piloot')
# mijn vader is in Londen. (nu kun je er geen =-teken tussen zetten, dus hebben we te maken met een WG: 'is')
# zou de schaatser kampioen hebben kunnen blijven? → de schaatser = kampioen (dus: ng = 'zou kampioen hebben kunnen blijven')
verplaatsingsproef
Als het naamwoordelijk gez. Een bijv. nw. (bn) moet ik dit kunnen plaatsen voor het O.
bv.
– De toestand is kritiek.
De kritieke toestand. (dus: ng = 'is kritiek')
– De hond blijft erg ziek.
De erg zieke hond. (dus: ng = 'blijft erg ziek')
naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde?
soms twijfel je erg tussen een wg of een ng, omdat je niet weet of de zinsaanvulling een werkwoord of een bijvoeglijk naamwoord.
bv.:
– het glas is gebroken
– het echtpaar is 40 jaar getrouwd.
– de poort is gisteren gesloten.
– de boog is gespannen.
Een belangrijke regel is dat je
bij een NG over een toestand kunt spreken: iets dat langer voortduurt.
bij een WG heb je het over een (eenmalige) handeling: iets gebeurt 1 keer.
Werkwoordelijke uitdrukking (WU)
Dit is een uitdrukking met een werkwoord erin. De uitdrukking is vast (je kunt er bijna geen werkwoord in veranderen.)
De betekenis is figuurlijk.
vb.:
– De dief koos het hazenpad.
– Hij kocht een kat in de zak.
Deze gezegdes kun je niet als WG ontleden, omdat er meer dan alleen werkwoorden in zitten. het kan ook geen NG zijn, omdat er geen koppelwerkwoord in zit.
werkwoorden benoemen:
je kan werkwoorden verdelen naar de vorm waarin ze voorkomen.
als je op de functie die de werkwoorden kunnen hebben let, kun je ze op een andere manier indelen. dan heb je 3 soorten:
1. zelfstandig werkwoord (ZW)
2. koppelwerkwoord (KW)
3. hulpwerkwoord (HW)
een zelfstandig werkwoord kan in z'n eentje een WG vormen.
ALS ER IN EEN ZIN MET EEN WG DUS MAAR ÉÉN WERKWOORD STAAT, dan is dat dus een ZW.