Samenvatting woord benoemen

29-12-2013 20:45

Wat:

1) vrv

- vragende/uitroepende zin

- na een komma

2) btv

- antecedent: iets vaags, overtreffende trap, hele zin

- ingesloten antecedent (btv mia)

3) obv

- duidt iets vaags/niet stoffelijks aan

- vaak vervangbaar door iets/veel (als het geen hoeveelheid aangeeft)

4) oht

- duidt hoeveelheid aan die stoffelijk is

5) zn

- van watjes

6) bw

- vervangen door ander bw of bw-groep

 

Dat:

1) awv

- ‘dat’ vervangen door ‘dit’

- verwijst naar woordgroep die meestal niet naast dat staat of een andere zin

2) btv

- antecedent (vlak ervoor, onzijdig antecedent of woordgroep)

- als het antecedent een de-woord wordt, dat die

3) ovw

- geen antecedent en onveranderbaar

 

Lidwoorden:

- de, het bepaalde lidwoorden

- een onbepaald lidwoord

- als je een uitspreekt als ‘één’ is het geen lidwoord

 

Zelfstandige naamwoorden:

- mensen dieren of dingen

- een naam van iets noem je een eigennaam

- als een eigennaam uit meer dan 1 woord bestaan wordt het nog steeds als één zn gerekend

 

Bijvoeglijk naamwoord:

- geeft kenmerk of eigenschap van een zn aan

- ‘dat dikke boek’ bijvoeglijk gebruikt

- ‘dat boek is dik’ zelfstandig gebruikt

 

 

 

Werkwoorden:

- zelfstandig werkwoord:

- elke zin met een werkwoordelijke uitdrukking/gezegde heeft één zw

- koppelwerkwoord:

- elke zin met een naamwoordelijk gezegde heeft één kw

- hulpwerkwoord:

- elke zin kan 0, 1 of meer hw’s hebben

 

Voorzetsels:

- geven vaak een tijd of een plaats aan

- vaste woordgroepen worden als één vz benoemd (bv. Met betrekking tot)

- ‘te’ voor een infinitief

 

Bijwoord:

- zegt iets over:

- een bijvoeglijk naamwoord

- het gezegde

- de hele zin
- een andere woordsoort (maar geen zn!)

 

- voornaamwoordelijke bijwoorden:

- hier

- daar + voorzetsel

- waar

- er (bv. Daarover, waarin)

- vnwbw’s kunnen in 2 stukken in de zin staan

 

Voornaamwoorden:

Persoonlijk voornaamwoord:

- duidt jezelf, degene die je toespreekt of anderen aan

- ‘het’ moet je kunnen vervangen door ‘dat’

 

Bezittelijk voornaamwoord:

- geeft bezit aan

- ‘mijn computer’ bijvoeglijk gebruikt

- ‘dit is de zijne’ zelfstandig gebruikt

 

Wederkerend voornaamwoord:

- duidt dezelfde persoon aan als het onderwerp

- hoort bij een wederkerend werkwoord

- bij een wederkerend werkwoord kan een wdv staan, het hoeft niet

 

 

 


 

 

Wederkerig voornaamwoord:

- alleen maar ‘elkaar’

- ‘elkaars’ bijvoeglijke vorm

- ‘mekaar’ spreektaal

- ‘elkander’ ouderwetse vorm

 

Aanwijzend voornaamwoord:

- wijst nadrukkelijk iets of iemand aan (die scooter)

- ‘die’ als je het kunt vervangen door ‘deze’

- ‘dat’ als je het kunt vervangen door ‘dit’

 

Vragend voornaamwoord:

- ik wilde weten wat hij heeft gezegd ik wilde weten: wat heeft hij gezegd?

- vooraan in een vraagzin

- vooraan in een uitroepende zin (wat een mooi weer!)

 

Betrekkelijk voornaamwoord:

- wijzen terug naar een woord of groepje woorden dat eerder is genoemd (antecedent)

- zonder antecedent: betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

- ‘wie’ ‘degene die’

- ‘wat’ ‘dat wat’

 

Onbepaald voornaamwoord:

- verwijzen vaag naar iets of iemand (men, iemand, niemand..)

- ‘weinig’, ‘veel’, ‘enig(e)’ obv als je ze niet kunt vervangen door een getal

- ‘wat’ obv als het ‘iets’ betekent

- ‘het’ obv als het geen betekenis heeft

 

Telwoord:

- Hoofdtelwoorden:

- bepaalde hoofdtelwoorden alle getallen en breuken

- onbepaalde hoofdtelwoorden geven niet duidelijk aan hoeveel het is

(veel, enkelen, enz.)

- rangtelwoorden:

- bepaalde rangtelwoorden geven precies de plaats in een rij aan

- onbepaalde rangtelwoorden geven niet precies de plaats aan

 

Tussenwerpsels/aansprekingen:

- los van de rest van de zin (vaak door komma)

- klanknabootsingen (pang), gevoelsuitdrukkingen (bah), aandachttrekkende woorden (hè)

 

 

 

 

 

Voegwoorden:

- verbinden woordgroepen/zinsdelen/zinnen

- nevenschikkende voegwoorden:

- verbinden gelijkwaardige zinnen of zinsdelen

- en, maar, want, of

- bv. We kochten cd’s en gebakjes.

- onderschikkende voegwoorden:

- verbinden ongelijkwaardige zinnen

- dat, toen, terwijl, als, enz.

- bv. We kunnen niets kopen, omdat we geen geld meer hebben.

 

Hun/hen?:

- hun:

- bzv: hun huis

- psv: meewerkend voorwerp zonder lidwoord

- hen:

- psv:

- na een voorzetsel (aan hen)

- lijdend voorwerp (Ik heb hen gezien in de stad)

 

Bezittelijk of persoonlijk?:

- mijn fiets: ‘mijn’ is bzv

- de fiets van mij: ‘mij’ is psv

 

Rijtjes voornaamwoorden:

 

Persoonlijk voornaamwoord

 

Onderwerpsvorm

Voorwerpsvorm

Enkelvoud

Ik

Jij, je, u

Hij, zij, ze, het

Mij, me

Jou, je, u

Hem, haar, het

Meervoud

Wij, we

Jullie, u

Zij, ze

Ons

Jullie, u

Hen, hun, ze

 

Bezittelijk voornaamwoord

 

Bijvoeglijk gebruikt

Zelfstandig gebruikt

Enkelvoud

Mijn

Jouw, uw

Zijn, haar

De mijne

De jouwe, de uwe

De zijne, de hare

Meervoud

Onze, ons

Jullie, uw

Hun

De onze

De uwe

De hunne

 

 

 

 

Wederkerend voornaamwoord

Ik erger me

Jij ergert je

Hij ergert zich

Wij ergeren ons

Jullie ergeren je

Zij ergeren zich

 

Aanwijzende voornaamwoorden:

Deze - die - dit - dat - zo’n - zulk(e) - gene - ginds(e) - hetzelfde - dezelfde - datgene - degene - diegene - soortgelijk(e) - dusdanig(e) - zodanig(e) - zelf - dergelijke (oude vormen: diens - dezer)

 

Vragende voornaamwoorden:

Wie - wat - welk(e) - wiens - wat voor (een)

 

Betrekkelijk voornaamwoord:

Die - dat - wie - wat - hetgeen - welk(e)

 

Onbepaald voornaamwoord:

 Men - iemand - niemand - iedereen - menigeen - iets - niets - alles - enig - zeker(e) - het - weinig - veel - enz.