Samenvatting woord benoemen
Wat:
1) vrv
- vragende/uitroepende zin
- na een komma
2) btv
- antecedent: iets vaags, overtreffende trap, hele zin
- ingesloten antecedent (btv mia)
3) obv
- duidt iets vaags/niet stoffelijks aan
- vaak vervangbaar door iets/veel (als het geen hoeveelheid aangeeft)
4) oht
- duidt hoeveelheid aan die stoffelijk is
5) zn
- van watjes
6) bw
- vervangen door ander bw of bw-groep
Dat:
1) awv
- ‘dat’ vervangen door ‘dit’
- verwijst naar woordgroep die meestal niet naast dat staat of een andere zin
2) btv
- antecedent (vlak ervoor, onzijdig antecedent of woordgroep)
- als het antecedent een de-woord wordt, dat die
3) ovw
- geen antecedent en onveranderbaar
Lidwoorden:
- de, het bepaalde lidwoorden
- een onbepaald lidwoord
- als je een uitspreekt als ‘één’ is het geen lidwoord
Zelfstandige naamwoorden:
- mensen dieren of dingen
- een naam van iets noem je een eigennaam
- als een eigennaam uit meer dan 1 woord bestaan wordt het nog steeds als één zn gerekend
Bijvoeglijk naamwoord:
- geeft kenmerk of eigenschap van een zn aan
- ‘dat dikke boek’ bijvoeglijk gebruikt
- ‘dat boek is dik’ zelfstandig gebruikt
Werkwoorden:
- zelfstandig werkwoord:
- elke zin met een werkwoordelijke uitdrukking/gezegde heeft één zw
- koppelwerkwoord:
- elke zin met een naamwoordelijk gezegde heeft één kw
- hulpwerkwoord:
- elke zin kan 0, 1 of meer hw’s hebben
Voorzetsels:
- geven vaak een tijd of een plaats aan
- vaste woordgroepen worden als één vz benoemd (bv. Met betrekking tot)
- ‘te’ voor een infinitief
Bijwoord:
- zegt iets over:
- een bijvoeglijk naamwoord
- het gezegde
- de hele zin
- een andere woordsoort (maar geen zn!)
- voornaamwoordelijke bijwoorden:
- hier
- daar + voorzetsel
- waar
- er (bv. Daarover, waarin)
- vnwbw’s kunnen in 2 stukken in de zin staan
Voornaamwoorden:
Persoonlijk voornaamwoord:
- duidt jezelf, degene die je toespreekt of anderen aan
- ‘het’ moet je kunnen vervangen door ‘dat’
Bezittelijk voornaamwoord:
- geeft bezit aan
- ‘mijn computer’ bijvoeglijk gebruikt
- ‘dit is de zijne’ zelfstandig gebruikt
Wederkerend voornaamwoord:
- duidt dezelfde persoon aan als het onderwerp
- hoort bij een wederkerend werkwoord
- bij een wederkerend werkwoord kan een wdv staan, het hoeft niet
Wederkerig voornaamwoord:
- alleen maar ‘elkaar’
- ‘elkaars’ bijvoeglijke vorm
- ‘mekaar’ spreektaal
- ‘elkander’ ouderwetse vorm
Aanwijzend voornaamwoord:
- wijst nadrukkelijk iets of iemand aan (die scooter)
- ‘die’ als je het kunt vervangen door ‘deze’
- ‘dat’ als je het kunt vervangen door ‘dit’
Vragend voornaamwoord:
- ik wilde weten wat hij heeft gezegd ik wilde weten: wat heeft hij gezegd?
- vooraan in een vraagzin
- vooraan in een uitroepende zin (wat een mooi weer!)
Betrekkelijk voornaamwoord:
- wijzen terug naar een woord of groepje woorden dat eerder is genoemd (antecedent)
- zonder antecedent: betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent
- ‘wie’ ‘degene die’
- ‘wat’ ‘dat wat’
Onbepaald voornaamwoord:
- verwijzen vaag naar iets of iemand (men, iemand, niemand..)
- ‘weinig’, ‘veel’, ‘enig(e)’ obv als je ze niet kunt vervangen door een getal
- ‘wat’ obv als het ‘iets’ betekent
- ‘het’ obv als het geen betekenis heeft
Telwoord:
- Hoofdtelwoorden:
- bepaalde hoofdtelwoorden alle getallen en breuken
- onbepaalde hoofdtelwoorden geven niet duidelijk aan hoeveel het is
(veel, enkelen, enz.)
- rangtelwoorden:
- bepaalde rangtelwoorden geven precies de plaats in een rij aan
- onbepaalde rangtelwoorden geven niet precies de plaats aan
Tussenwerpsels/aansprekingen:
- los van de rest van de zin (vaak door komma)
- klanknabootsingen (pang), gevoelsuitdrukkingen (bah), aandachttrekkende woorden (hè)
Voegwoorden:
- verbinden woordgroepen/zinsdelen/zinnen
- nevenschikkende voegwoorden:
- verbinden gelijkwaardige zinnen of zinsdelen
- en, maar, want, of
- bv. We kochten cd’s en gebakjes.
- onderschikkende voegwoorden:
- verbinden ongelijkwaardige zinnen
- dat, toen, terwijl, als, enz.
- bv. We kunnen niets kopen, omdat we geen geld meer hebben.
Hun/hen?:
- hun:
- bzv: hun huis
- psv: meewerkend voorwerp zonder lidwoord
- hen:
- psv:
- na een voorzetsel (aan hen)
- lijdend voorwerp (Ik heb hen gezien in de stad)
Bezittelijk of persoonlijk?:
- mijn fiets: ‘mijn’ is bzv
- de fiets van mij: ‘mij’ is psv
Rijtjes voornaamwoorden:
Persoonlijk voornaamwoord
|
Onderwerpsvorm |
Voorwerpsvorm |
Enkelvoud |
Ik Jij, je, u Hij, zij, ze, het |
Mij, me Jou, je, u Hem, haar, het |
Meervoud |
Wij, we Jullie, u Zij, ze |
Ons Jullie, u Hen, hun, ze |
Bezittelijk voornaamwoord
|
Bijvoeglijk gebruikt |
Zelfstandig gebruikt |
Enkelvoud |
Mijn Jouw, uw Zijn, haar |
De mijne De jouwe, de uwe De zijne, de hare |
Meervoud |
Onze, ons Jullie, uw Hun |
De onze De uwe De hunne |
Wederkerend voornaamwoord
Ik erger me
Jij ergert je
Hij ergert zich
Wij ergeren ons
Jullie ergeren je
Zij ergeren zich
Aanwijzende voornaamwoorden:
Deze - die - dit - dat - zo’n - zulk(e) - gene - ginds(e) - hetzelfde - dezelfde - datgene - degene - diegene - soortgelijk(e) - dusdanig(e) - zodanig(e) - zelf - dergelijke (oude vormen: diens - dezer)
Vragende voornaamwoorden:
Wie - wat - welk(e) - wiens - wat voor (een)
Betrekkelijk voornaamwoord:
Die - dat - wie - wat - hetgeen - welk(e)
Onbepaald voornaamwoord:
Men - iemand - niemand - iedereen - menigeen - iets - niets - alles - enig - zeker(e) - het - weinig - veel - enz.