Thema 6+7 (ecologie & milieu)
Thema 6
basistof 1 (belangrijke begrippen)
biotische factoren = de invloeden afkomstig van de levende natuur
soortgenoten – voedsel – roofdieren – nestgelegenheid – ziekteverwekkers
abiotische factoren = de invloeden afkomstig van de levenloze natuur
licht – regen – lucht – wind – temperatuur – bodem – water
niveau's van de ecologie
individu – populatie – levensgemeenschap – ecosysteem
olifant – soortgenoten – verschillende soorten – (a)biotische factoren bij elkaar
biotoop = alle abiotische factoren bij elkaar
basistof 2 (belangrijke begrippen)
planteneters = organismen die ALLEEN planten eten
vleeseters = organismen die ALLEEN andere organismen (vlees) eten
alleseters = organismen die BEIDE eten
voedselketen = een reeks soorten waarbij elke soort voedselbron is voor de volgende soort
voedselweb/voedselnet = allemaal voedselketens door elkaar heen
ELKE VOEDSELKETEN HEEFT EEN PLANTENSOORT ALS EERSTE SCHAKEL!!!
producenten = PLANTEN ze leveren het voedsel voor alle volgende schakels en voor zichzelf
consumenten = DIEREN je hebt consumenten van de 1e orde en consumenten van de 2e orde
consumenten van de 1e orde = zij eten de producenten (planten)
consumenten van de 2e orde = zij eten de consumenten van de 1e orde weer.
enz. enz. enz.
afvaleters = eten de dode resten van planten en dieren
reducenten = BACTERIËN EN SCHIMMELS ze eten de resten van afvaleters
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
kringloop
REDUCENTEN MAKEN DE KRINGLOOP VAN STOFFEN IN EEN ECOSYSTEEM COMPLEET!!!
basistof 3 (belangrijke begrippen) (plaatje 14 & 15 in boek)
waterdamp = ontstaat door verdamping
condensatie = vind plaats als de waterdamp in waterdruppels verandert
glucose = ontstaat door fotosynthese
plantaardige/dierlijke energierijke stoffen = een deel van glucose dat is omgezet in koolhydraten, eiwitten en vetten
basistof 4 (belangrijke begrippen)
piramide van aantallen = hoeveel individuen elke schakel van een voedselketen heeft
IN EEN VOEDSELKETEN WORDT HET AANTAL INDIVIDUEN IN ELKE VOLGENDE SCHAKEL
MEESTAL KLEINER!!!
piramide van biomassa = hoeveel biomassa elke schakel van een voedselketen heeft
biomassa = het totale gewicht van alle energierijke stoffen in een organisme
IN EEN VOEDSELKETEN WORDT DE BIOMASSA IN ELKE VOLGENDE SCHAKEL KLEINER!!!
basistof 5 (belangrijke begrippen)
optimumkromme = diagram waarin het verband tussen de milieutemp. en de groei- en
voortplantingskansen is weergegeven
de rest is te moeilijk om samen te vatten dus dat moet je in het boek zien :D
basistof 6 (belangrijke begrippen)
verwering = als er door wind, regen en vorst gruis ontstaat op een kaal stuk rots
pionierecosysteem = het eerste ecosysteem dat op een onbegroeid terrein ontstaat
humus = een mengsel van stoffen die uit resten van organismen vrijgekomen zijn
successie = als er een opeenvolging van verschillende planten- en diersoorten plaatsvind
climaxecosysteem = het eindstadium, erg soortenrijk en een ingewikkeld voedselweb
van bs 7 hoefden wij alleen de plaatjes dus die kan ik niet in een samenvatting zetten.
basistof 8 (belangrijke begrippen)
zonplanten = groeien het beste bij veel licht
schaduwplanten = groeien het beste bij weinig licht
voorjaarsbloeiers = planten die vroeg in het voorjaar bloeien
kenmerken van een waterlelie:
kan niet groeien in water dieper dan 4m
zitten met hun wortels in de bodem vast
de bladeren drijven op het water
de stengels zijn slap en bevatten luchtkanalen hierdoor kan zuurstof vanuit de bladeren de wortels bereiken
de bloemen van waterlelies steken boven het water uit
kenmerken van de waterpest:
een slappe stengel
heel dunne bladeren die zich allemaal onder water bevinden
alleen de bloemen steken boven water uit
basisstof 9 (belangrijke begrippen)
autotroof = als een organisme geen andere organismen als voedsel nodig heeft
heterotroof = als een organisme wel andere organismen als voedsel nodig heeft
basisstof 10 (snappen hoe het in elkaar zit)
IN ELKE SCHAKEL VAN EEN VOEDSELKETEN VERDWIJNT ENERGIE UIT DE VOEDSELKETEN
Thema 7
basisstof 1 (belangrijke begrippen)
recreatie = plezier, ontspannen etc.
onttrekken = afnemen
door vervuiling en uitputting vindt aantasting van het milieu plaats
voornaamste oorzaken milieuproblemen:
– bevolkingstoename; er is steeds meer voedsel nodig, en dus meer grond voor landbouw + wegen + huizen
– manier van leven;
bezem → stofzuiger
met de hand → wasmachine
koelkast
tv & andere elektrische apparaten
verlichting
kantoren
scholen
wegen
om al die apparaten te laten werken is veel elektriciteit nodig, bij het opwekken daarvan worden veel brandstoffen verbruikt en komen veel afvalstoffen vrij.
Ook veel grondstoffen nodig → voorraden raken uitgeput
Afvalstoffen vervuilen het milieu
biodiversiteit = de variatie aan soorten in de natuur
basisstof 2 (belangrijke begrippen)
fossiele brandstoffen = aardgas, aardolie en steenkool; ze zijn miljoenen jaren geleden ontstaan uit dode planten en dieren
smog = een ernstige vorm van luchtverontreiniging, dichte smog kan dodelijk zijn
de brandstof voor kernenergie is uranium
duurzame energie = energie uit energiebronnen die niet opraken en geen milieuvervuiling veroorzaken.
Zonne-energie + wind + waterkracht
basisstof 3 (wat/hoe/waarom)
zie boek
basisstof 4 (waar/wat enz.)
tot 12 km = troposfeer
12 – 50 km = stratosfeer (ozonlaag)
in beide lagen komt ozon voor
ozonlaag
houdt een groot deel van de ultraviolette straling tegen
CFK's tasten de ozonlaag aan → wordt gebruikt als koelmiddel
werd gebruikt als blaasmiddel bij het maken van piepschuim, scuimplastic en isolatiemateriaal en als drijfgas in spuitbussen
boven de Zuidpool is de ozonlaag zo dun geworden dat we spreken van het gat in de ozonlaag
basisstof 7 (begrippen!!!!!)
chemische bestrijdingsmiddelen = worden gebruikt om voedingsgewassen tegen ziekten en insectenplagen te beschermen
biologische bestrijdingsmiddelen = een biologische manier om plagen te stoppen
geïntegreerde gewasbescherming = waarbij je zo min mogelijk chemische bestrijdingsmiddelen probeert te gebruiken
CHEMISCHE BESTRIJDING
biociden = chemische bestrijdingsmiddelen
niet selectief = als een bestrijdingsmiddel ook onschadelijke en nuttige soorten dood
resistentie = als een soort langzaam aan een bestrijdingsmiddel went en daardoor er 'tegen gaat kunnen'
accumulatie = als een bepaalde stof hoger in de voedselketen steeds meer wordt (dus ook met schadelijke stoffen)
BIOLOGISCHE BESTRIJDING
natuurlijke vijanden = als je een soort bestrijd met hun vijanden
basisstof 8 (wat het is; verzuring)
verzuring ontstaat door bepaalde gassen die in de lucht terechtkomen, die kunnen bv in het water terecht komen dat daardoor zuurder wordt, maar ook in de bodem
landbouw = de meest voorkomende veroorzaker: uit de mest komt ammoniak vrij
ook het verkeer en de industrie zijn belangrijke veroorzakers
stikstofoxiden zwaveldioxide
door verzuring verliezen bomen hun bladeren/naalden en op een verzuurde bodem groeien planten minder goed en aantasting van bossen en meren