Thema 6+7 (ecologie & milieu)

29-12-2013 20:36

Thema 6

basistof 1 (belangrijke begrippen)

 

biotische factoren = de invloeden afkomstig van de levende natuur

soortgenoten – voedsel – roofdieren – nestgelegenheid – ziekteverwekkers

abiotische factoren = de invloeden afkomstig van de levenloze natuur
licht – regen – lucht – wind – temperatuur – bodem – water

 

niveau's van de ecologie

individu – populatie – levensgemeenschap – ecosysteem

olifant – soortgenoten – verschillende soorten – (a)biotische factoren bij elkaar

 

biotoop = alle abiotische factoren bij elkaar

 

basistof 2 (belangrijke begrippen)

 

planteneters = organismen die ALLEEN planten eten

vleeseters = organismen die ALLEEN andere organismen (vlees) eten

alleseters = organismen die BEIDE eten

 

voedselketen = een reeks soorten waarbij elke soort voedselbron is voor de volgende soort

voedselweb/voedselnet = allemaal voedselketens door elkaar heen

 

ELKE VOEDSELKETEN HEEFT EEN PLANTENSOORT ALS EERSTE SCHAKEL!!!

 

producenten = PLANTEN ze leveren het voedsel voor alle volgende schakels en voor zichzelf

consumenten = DIEREN je hebt consumenten van de 1e orde en consumenten van de 2e orde

consumenten van de 1e orde = zij eten de producenten (planten)

consumenten van de 2e orde = zij eten de consumenten van de 1e orde weer.

enz. enz. enz.

afvaleters = eten de dode resten van planten en dieren

reducenten = BACTERIËN EN SCHIMMELS ze eten de resten van afvaleters

 

^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^

kringloop

 

REDUCENTEN MAKEN DE KRINGLOOP VAN STOFFEN IN EEN ECOSYSTEEM COMPLEET!!!

 

basistof 3 (belangrijke begrippen) (plaatje 14 & 15 in boek)

 

waterdamp = ontstaat door verdamping

condensatie = vind plaats als de waterdamp in waterdruppels verandert

glucose = ontstaat door fotosynthese

plantaardige/dierlijke energierijke stoffen = een deel van glucose dat is omgezet in koolhydraten, eiwitten en vetten

 

basistof 4 (belangrijke begrippen)

 

piramide van aantallen = hoeveel individuen elke schakel van een voedselketen heeft
IN EEN VOEDSELKETEN WORDT HET AANTAL INDIVIDUEN IN ELKE VOLGENDE SCHAKEL

MEESTAL KLEINER!!!

piramide van biomassa = hoeveel biomassa elke schakel van een voedselketen heeft

biomassa = het totale gewicht van alle energierijke stoffen in een organisme

IN EEN VOEDSELKETEN WORDT DE BIOMASSA IN ELKE VOLGENDE SCHAKEL KLEINER!!!

 

basistof 5 (belangrijke begrippen)

 

optimumkromme = diagram waarin het verband tussen de milieutemp. en de groei- en

voortplantingskansen is weergegeven

 

de rest is te moeilijk om samen te vatten dus dat moet je in het boek zien :D

 

basistof 6 (belangrijke begrippen)

 

verwering = als er door wind, regen en vorst gruis ontstaat op een kaal stuk rots

pionierecosysteem = het eerste ecosysteem dat op een onbegroeid terrein ontstaat

humus = een mengsel van stoffen die uit resten van organismen vrijgekomen zijn

successie = als er een opeenvolging van verschillende planten- en diersoorten plaatsvind

climaxecosysteem = het eindstadium, erg soortenrijk en een ingewikkeld voedselweb

 

van bs 7 hoefden wij alleen de plaatjes dus die kan ik niet in een samenvatting zetten.

 

basistof 8 (belangrijke begrippen)

 

zonplanten = groeien het beste bij veel licht

schaduwplanten = groeien het beste bij weinig licht

voorjaarsbloeiers = planten die vroeg in het voorjaar bloeien

 

kenmerken van een waterlelie:

kan niet groeien in water dieper dan 4m

zitten met hun wortels in de bodem vast

de bladeren drijven op het water

de stengels zijn slap en bevatten luchtkanalen hierdoor kan zuurstof vanuit de bladeren de wortels bereiken

de bloemen van waterlelies steken boven het water uit

 

kenmerken van de waterpest:

een slappe stengel

heel dunne bladeren die zich allemaal onder water bevinden

alleen de bloemen steken boven water uit

 

 

 

 

basisstof 9 (belangrijke begrippen)

 

autotroof = als een organisme geen andere organismen als voedsel nodig heeft

heterotroof = als een organisme wel andere organismen als voedsel nodig heeft

 

basisstof 10 (snappen hoe het in elkaar zit)

 

IN ELKE SCHAKEL VAN EEN VOEDSELKETEN VERDWIJNT ENERGIE UIT DE VOEDSELKETEN

 

Thema 7

 

basisstof 1 (belangrijke begrippen)

 

recreatie = plezier, ontspannen etc.

onttrekken = afnemen

 

door vervuiling en uitputting vindt aantasting van het milieu plaats

 

voornaamste oorzaken milieuproblemen:

bevolkingstoename; er is steeds meer voedsel nodig, en dus meer grond voor landbouw + wegen + huizen

manier van leven;

bezem → stofzuiger

met de hand → wasmachine

koelkast

tv & andere elektrische apparaten

verlichting

kantoren

scholen

wegen

 

om al die apparaten te laten werken is veel elektriciteit nodig, bij het opwekken daarvan worden veel brandstoffen verbruikt en komen veel afvalstoffen vrij.

Ook veel grondstoffen nodig → voorraden raken uitgeput

 

Afvalstoffen vervuilen het milieu

 

biodiversiteit = de variatie aan soorten in de natuur

 

basisstof 2 (belangrijke begrippen)

fossiele brandstoffen = aardgas, aardolie en steenkool; ze zijn miljoenen jaren geleden ontstaan uit dode planten en dieren

smog = een ernstige vorm van luchtverontreiniging, dichte smog kan dodelijk zijn

 

de brandstof voor kernenergie is uranium

duurzame energie = energie uit energiebronnen die niet opraken en geen milieuvervuiling veroorzaken.
Zonne-energie + wind + waterkracht

 

basisstof 3 (wat/hoe/waarom)

 

zie boek

 

basisstof 4 (waar/wat enz.)

 

tot 12 km = troposfeer

12 – 50 km = stratosfeer (ozonlaag)

in beide lagen komt ozon voor

 

ozonlaag

houdt een groot deel van de ultraviolette straling tegen
CFK's tasten de ozonlaag aan → wordt gebruikt als koelmiddel

werd gebruikt als blaasmiddel bij het maken van piepschuim, scuimplastic en isolatiemateriaal en als drijfgas in spuitbussen
 

boven de Zuidpool is de ozonlaag zo dun geworden dat we spreken van het gat in de ozonlaag

 

basisstof 7 (begrippen!!!!!)

 

chemische bestrijdingsmiddelen = worden gebruikt om voedingsgewassen tegen ziekten en insectenplagen te beschermen

biologische bestrijdingsmiddelen = een biologische manier om plagen te stoppen

geïntegreerde gewasbescherming = waarbij je zo min mogelijk chemische bestrijdingsmiddelen probeert te gebruiken

 

CHEMISCHE BESTRIJDING

biociden = chemische bestrijdingsmiddelen

niet selectief = als een bestrijdingsmiddel ook onschadelijke en nuttige soorten dood

resistentie = als een soort langzaam aan een bestrijdingsmiddel went en daardoor er 'tegen gaat kunnen'

accumulatie = als een bepaalde stof hoger in de voedselketen steeds meer wordt (dus ook met schadelijke stoffen)

 

BIOLOGISCHE BESTRIJDING

natuurlijke vijanden = als je een soort bestrijd met hun vijanden

 

basisstof 8 (wat het is; verzuring)

 

verzuring ontstaat door bepaalde gassen die in de lucht terechtkomen, die kunnen bv in het water terecht komen dat daardoor zuurder wordt, maar ook in de bodem

 

landbouw = de meest voorkomende veroorzaker: uit de mest komt ammoniak vrij

ook het verkeer en de industrie zijn belangrijke veroorzakers

stikstofoxiden zwaveldioxide

 

door verzuring verliezen bomen hun bladeren/naalden en op een verzuurde bodem groeien planten minder goed en aantasting van bossen en meren