Verzorgingsstaat 1-4

08-07-2014 18:23

Maatschappijleer Verzorgingsstaat 1 t/m 4

 

1.Wat is een verzorgingsstaat?

Verzorgingsstaat: de overheid bemoeit zich actief met de welvaart en het welzijn van haar inwoners.

Welvaart: de mate waarin mensen over voldoende middelen beschikken om hun behoeften te vervullen. (materieel)

Welzijn: de mate waarin mensen tevreden zijn over hun lichamelijke en geestelijke gezondheid.

 

Eerder de term: welvaartsstaat; voor landen waarin de overheid zich inspande om de burgers te behouden voor armoede.

 

Solidariteitsgedachte in verzorgingsstaat staat centraal: in een groep om samenleving is er bereidheid om risico’s met elkaar te delen.

 

Functies verzorgingsstaat:

  • Verzekeren: je moet je verzekeren. socialezekerheidsstelsel: verzekert mensen van een inkomen bij werkloosheid, ziekte, ouderdom of arbeidsongeschiktheid.

  • Verzorgen: hulp voor fysieke of psychische aandoeningen. (bv. Moeder heeft recht op kraamhulp en ouderen recht op verpleeghuizen.)

  • Verheffen: mensen hoger opleiden, (bv. Om te concurreren met economieën.

    • Hoger opgeleiden betalen meer premiesgunstig voor verzorgingsstaat.

  • Verbinden:

    • Door het socialezekerheidsstelsel zijn mensen van elkaar afhankelijk

    • De overheidsbemoeienis verkleint ongelijkheid tussen mensen.

 

Sociale grondrechten: verplicht voor de overheid om er actief naar te streven:

  • Voldoende werkgelegenheid

  • Bestaanszekerheid en welvaart

  • Een goed leefmilieu

  • Volksgezondheid en voldoende woongelegenheid

  • Goed onderwijs

 

Er horen ook plichten bij de verzorgingsstaat:

  • Sollicitatieplicht

  • Betalen van premies voor verzekeringen

 

Behalve een verzorgingsstaat, zijn er ook nog andere vormen:

  • Planeconomie: gelijkheid staat centraal

    • Productiemiddelen zijn in handen van de overheid, die het werk verdeelt.

    • De staat neemt de totale verzorging van zijn burgers op zich.

  • Vrijemarkteconomie: vrijheid staat centraal

    • Overheid grijpt niet actief in de economie in.

    • Lage belastingen, maar iedereen moet zichzelf verzekeren.

    • Risico van het delen: als anderen meer gebruik maken van collectieve voorzieningen dan jij, betaal je meer dan je ervoor terugkrijgt.

    • Individualistische samenlevingen: weinig bereidheid om te delenhogere ziektekosten en kosten voor goed onderwijs.

3 modellen van een verzorgingsstaat:

  1. Scandinavisch model:

  • Flexicurity: een combinatie van een flexibele arbeidsmarkt en een sterke sociale zekerheid.

  • Hoge collectieve lastendruk: door hoge uitgaven en inspanningen op het gebied van kinderopvang en onderwijs.

  1. Angelsaksisch model: (Engeland & VS)

  • Overheid geeft prioriteit aan goed ondernemingsklimaat: loonvorming wordt aan de markt overgelaten en een flexibele arbeidsmarkt geeft impulsen aan de werkgelegenheid.

  • Overheid heeft een bescheiden rol: gezondheidszorg en onderwijs worden beschouwd als voorzieningen die mensen vooral zelf moeten regelen.

  • Overheidsuitgaven zijn veel lager dan bij onsmensen betalen minder belastingen en premies.

  1. Rijnlands of corporatistisch model: (kenmerkend voor Nederland vanaf 1960)

  • Mengeling van andere twee modellen.

  • Vrije markt wordt ingeperkt door collectieve sector en samenwerking tussen overheid, werkgeverorganisaties en vakbonden.

  • Werknemers- en werkgeversorganisaties maken samen met de overheid afspraken over werkloosheidsuitkeringen en voeren deze vervolgens zelf uit.

    • werknemers zijn goed beschermd tegen het risico van ontslag of ziekte

  • omdat de hoogte en duur van de uitkeringen afhankelijk zijn van het arbeidsverleden van de werknemer, profiteren vrouwen minder van deze voorzieningen.

 

Door de politieke keuzes Nederland aan het opschuiven naar het Angelsaksische model: collectieve goederen worden overgelaten aan de vrije markt (particuliere bedrijven).

 

2. Ontstaan verzorgingsstaat

 

  • Tijdens de 19e eeuw: overheid een liberale rol.

  • Economie steunde op het principe van de vrije markt: iedereen kon produceren wat hij wilde, er waren geen regels over minimumloon en je kon zomaar ontslagen worden.

  • Nederland was een nachtwakersstaat: een staat waarin de overheid zich vooral beperkt tot het handhaven van de rechtsorde.

    • Zwakkeren worden geholpen door rijke burgers, kerk of andere instellingen.

 

  • Armenwet van 1854hulpbehoevenden die niet tot de kerkelijke gezindte hoorden, kregen recht op steun door een overheidsorgaan, meestal de gemeente.

  • Daarna sociale verzekeringen risico’s van arbeid werden erkend en er werd een begin gemaakt met collectieve regelingen.

    • Voorbeelden:

      • Kinderwet Van Houten (1874): verbood kinderarbeid

      • Ongevallenwet (1901)

      • Invaliditeitswet (1913)

      • Werkloosheidsbesluit (1917)

 

Door de woningwet (1901) konden woningbouwverenigingen met overheidssteun arbeiderswoningen bouwen.

Inzicht dat de staat moest ingrijpen in de vrije markt, rond 1900 door alle politieke partijen:

  • Katholieken en protestanten: zwakkeren beschermen, overheidsbemoeienis als aanvulling op hun eigen inspanningen.

  • Socialisten: streven naar betere leefomstandigheden en willen sterkere rechtspositie van arbeiders.

  • Liberalen: zagen verloedering en onveiligheid in de arbeidersbuurten als een bedreiging van de bestaande orde.

 

Opbouw verzorgingsstaat:

In de 20e eeuw kreeg de overheid geleidelijk meer taken:

  • Er ontstond behoefte aan collectieve goederen en diensten (goed wegennet, vuilnisophaaldiensten, riolering.)

    • ontstaan gemengde markteconomie: niet alles overgelaten aan het marktmechanisme, maar de overheid heeft ook een rol.

 

Belangrijk moment in het groeien van de rol van de overheid: instorting van de Amerikaanse aandelenhandel op Wall Street (1929), waardoor een wereldwijde crisis ontstond.

  • Werkloosheid in Nederland steeg en er ontstond enorme armoede.

  • Werkloosheidsbestrijding was het begin van toenemende interventie door de overheid.

 

Principieel verschil: de sociale verzekeringen van vóór WOII golden alleen voor werkenden en de sociale zekerheid van ná de oorlog werd van toepassing op alle burgers.

 

Na de bevrijding in 194 begon een proces van wederopbouw.

  • Een nieuwe rooms-rode regering van katholieken en sociaaldemocraten ging een geleide loonpolitiek voeren: niet de werkgevers, maar de regering besliste jaarlijks over de maximale loonstijgingen.

  • hierdoor steeg de werkgelegenheid en groeide de welvaart.

 

Geleide loonpolitiek was een compromis voor katholieken en sociaaldemocraten:

  • Sociaaldemocraten gingen akkoord onder voorwaarde dat de positie van de werknemers versterkt zou worden met nieuwe sociale wetgeving.

    • Dit gebeurde met de Werklozenwet (1949) en de Ziektewet (1952).

 

  • Katholieken wilden dat vakbonden en werkgeversorganisaties nauw betrokken zouden worden bij de loonpolitiek. dit leidde tot de oprichting van twee overlegorganisaties: Stichting van Arbeid en de Sociaaleconomische Raad: elk eigen taak.

 

Uitbouw verzorgingsstaat:

  • In de jaren 50/60.

  • Drie soorten uitbreiding van sociale voorzieningen:

    • 1. Aantal risico’s dat gedekt werd.

    • 2. Aantal gerechtigden: uitkeringen en voorzieningen nu ook voor niet-premiebetalersmeer mensen deden beroep op uitkering.

    • 3. Aantal sectoren: overheid ging op meer terreinen financiële steun verlenen: vb: schoolgeld, studiebeurzen, gezondheidszorg.

 

 

 

Mijlpalen die kenmerkend zijn voor de opbouw van de verzorgingsstaat:

  • Algemene Ouderdomswet (AOW): na je 65e voorzien van een blijvend inkomen.

  • Vaccinatie bij baby’s: geen erge ziektes meer.

  • Bijstandswet (1965): overheid vergoedde noodzakelijke kosten van het bestaan.

  • Anticonceptiepil: kleine gezinnen waren bevorderlijk voor het welzijn van de ouders én kinderen.

  • Woningbouwverenigingen: veel meer woningen, gezinnen konden verhuizen naar comfortabele woning.

  • Onderwijs groeide: middelbaar onderwijs werd vaak gevolgd en door het studiebeursstelsel konden ook de minder rijken doorstuderen.

 

Maatschappelijke gevolgen:

  • Mensen werden minder afhankelijk van kerk, werk, gezin en sociale klasse

    • Kans om te stijgen op sociale ladder.

 

Het standpunt dat de staat voorzieningen treft voor haar burgers heeft de steun van 3 politieke stromingen:

  • Liberalen: zien de verzorgingsstaat als een sociaal vangnet voor mensen in problemen, maar zien groeiende lastendruk als een belemmering voor economische groei.

  • Sociaaldemocraten: accepteren de vrijemarkteconomie van de verzorgingsstaat.

    • Streven naar sociale gelijkheidvele voorzieningen die kansen voor zwakkeren vergroten.

  • Christendemocraten: zijn tevreden over de grote rol die het maatschappelijke middenveld inneemt op sociaaldemocratisch niveau.

 

3. Sociale partners

 

Nederland is een gemengde markteconomieoverheid heeft daarbij 5 doelstellingen:

  1. Evenwichtige arbeidsmarkt: door subsidies en door een voorrangsbeleid helpt de overheid de allochtonen, mindervaliden en 50+ aan een baan.

  2. Rechtvaardige inkomensverdeling: door de invoering van een minimumloon wordt de onderkant van de arbeidsmarkt beschermd en een hoge belasting op hoge inkomens zorgen voor een rechtvaardige inkomensverdeling.

  3. Evenwichtige betalingsbalans: overzicht van alle grensoverschrijdende geldstromen met het buitenland.

  4. Goede arbeidsvoorwaarden: door overleg met werkgeversorganisaties en vakbonden over loonontwikkelingen.

  5. Goede arbeidsomstandigheden: door de Arbowet en een inspectiedienst bij bedrijven.

 

Werknemers en werkgevers hebben zich georganiseerd om voor hun belangen op te komen:

Werknemers:

  • Bv. in onderhandeling met werkgevers over loondoorbetaling bij ziekte.

Werkgevers:

  • Oefenen druk uit op regering; bv. bevorderen van een goed ondernemingsklimaat.

 

Sociale partners: werkgeverorganisaties + vakcentrales.

  • Overleggen en maken afspraken die voor alle werknemers en werkgevers gelden.

 

 

Overleggen op landelijk niveau:

  • Sociaal-Economische Raad (SER): werkgevers en werknemersorganisaties, vertegenwoordigers van Ministerie van Economische Zaken en onafhankelijke deskundigen overleggen.

    • Adviseert de regering op sociaal en economisch gebied. (bv. pensioensleeftijd)

 

  • Stichting van de Arbeid: werkgevers en werknemersorganisaties overleggen over arbeidsvoorwaarden.

 

Binnen bedrijfstakken:

  • Tussen vakbonden en werkgeversorganisaties.

  • Belangrijkste doel: sluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst: een overeenkomst tussen werkgevers en werknemers uit één bedrijfstak over arbeidsvoorwaarden.

    • Als een cao algemeen bindend wordt verklaard, geldt deze voor alle werkgevers en werknemers in een bedrijfstak.

 

Eerst proberen tot een overeenstemming te komen.

Als juist de belangentegenstellingen worden benadrukt: conflictmodel.

 

4. Verzorgingsstaat, de praktijk

 

Twee belangrijke doelen van de overheid op het gebied van onderwijs:

  1. Iedereen de kans geven zijn talenten te ontwikkelen.

  2. Zorgen voor voldoende hoog opgeleid personeel: Nederland kan dan beter concurreren met het buitenland.
     

Om het belang van goed onderwijs te benadrukken:

  • Leerplicht naleven

  • Kwaliteit van scholen controleren

Alle onderwijsinstellingen worden gecontroleerd door de Onderwijsinspectie.

 

Een belangrijke taak van de overheid is ervoor te zorgen dat de gezondheidszorg goed is.

Je betaalt de zorgverzekering door:

  • Zorgpremies: 100 euro per maand + vrijwillige aanvullende verzekeringen.

  • Inkomensafhankelijke bijdrage door middel van je loon.

Ook geldt een eigen risico: de eerste ziektekosten moet je zelf betalen.

 

Overheid heeft een deel van de gezondheidzorg losgelaten door een systeem van marktwerking in te voeren: zorgverzekeringen kopen tegenwoordig zelf zorgverzekeringen in voor hun verzekerden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Sociale zekerheid:

 

  • Sociale verzekeringen (allemaal verplicht)

    • Werknemersverzekeringen (voor werknemers, maar iedereen betaalt mee):

      • Werkloosheidswet (WW): voorziet in een inkomen als een werknemer werkloos wordt. (de duur is afhankelijk van het aantal gewerkte jaren)

      • Wet uitbreiding loondoorbetalingspicht bij ziekte (WULBZ): verplicht werkgevers om 2 jaar lang bij ziekte het loon door te betalen.

      • Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA): voorziet in een inkomen voor werknemers die door een langdurige ziekte of ongeval niet kunnen werken. (de hoogte hangt af van het laatstverdiende loon én van de mate waarin iemand arbeidsongeschikt is geworden.)

 

  • Volksverzekeringen (iedereen die een inkomen heeft, betaalt hier premie voor)

    • Algemene Ouderdomswet (AOW): Iedereen vanaf 65e heeft recht op een AOW-uitkering. Inkomensonafhankelijkiedereen zelfde bedrag.

    • Algemene Nabestaandenwet (ANW): voorziet in een inkomen voor weduwnaars (hoogte afhankelijk van inkomen achtergebleven partner.)

    • Algemene Kinderbijslagwet (AKW): alle ouders met kinderen onder de 18 krijgen tegemoetkoming voor levensonderhoud van de kinderen.

 

  • Sociale voorzieningen:

    • Voor mensen die niet in aanmerking komen voor een sociale verzekering, bv. omdat ze nog nooit gewerkt hebben.

    • Burgers betalen hier geen premie voorbetaald uit belastingopbrengsten.

    • Bijstandsuitkering: voor degenen die zichzelf niet kunnen voorzien.

      • Vangnet onder het stelsel van sociale zekerheid.

      • Bijstand voorziet in een minimumbedrag dat per maand nodig is: algemene bijstand.

      • Voor ongewone kosten die je moet maken: bijzondere bijstand (bv. als je wasmachine kapot gaat: Sociale Dienst bepaalt of en hoeveel geld je ontvangt.)